top of page

De Omwenteling - Deel 1: Vruchtbare aarde

Andreas had verwacht dat het project de rest van de dag in beslag zou nemen, maar al om half één was de laatste grasplag de grond in verdwenen. Om twee over half één pakte hij twee flesjes cider uit de koelbox en liet hij zich langzaam zakken in zijn tuinstoel. Het eerste flesje opende hij op zijn armleuning, waarna hij het tweede flesje aan Nhung aanreikte. Hen plofte neer op een wijze waar Andreas al twintig jaar te oud voor was en veegde het zweet van hun voorhoofd. Samen keken ze uit over het hoogste dak van de trapvormige Cucuñameflat. Het dak was in twee dagen tijd van een bakstenen kuip was veranderd in een schotse ruit van grasplaggen en naakte aarde. Morgen konden ze, na de regen, de bloemen inzaaien; het jaar erna konden ze de eerste bessenstruiken planten, en het jaar erop de eerste kleine notenboompjes. Nhung en Andreas konden al een voorstelling maken hoe, over een paar weken, je over de graspaden kon lopen, uitkijkend over de rest van Alphen. Een lappendeken aan middelhoge glazen flats strekte zich uit langs de bocht in de Oude Rijn, elk met een weelde aan verschillende bomen en planten dat meer aandeed als een heuvellandschap dan een moderne stadskern.


“Morgen zaaien we eerst wat vlinderbloemen in” legde Nhung uit. “En als die goed groeien wat peulvruchten, om stikstof te fixeren. Je kan ook een blauwe regen doen, die heb ik thuis, maar dan kan je weer geen rozen planten. Maar dat is toch voor volgend jaar, als je de opvolging goed wil…”


Andreas probeerde het verhaal te volgen, maar wat de jonge bioloog in diens twintig jaar al had geleerd ging alles te boven wat hij ooit had meegekregen. Achter een eenvoudige façade, bij zowel mens als bouwsel, verschool zich een weelde aan complexiteit, wist hij. Regenwater werd gefilterd door wortels, zand en grind waarmee de bodems van de bakstenen kuipen gevuld waren. Dat water stroomde vervolgens, als dat nodig was, door atria en langs keramieken buizen, die een enorme verkoeling verzorgde. Hoewel de zomers minder warm waren dan vroeger was die verkoeling hard nodig. De grote geïsoleerde ramen van de flats, gemaakt om ’s winters warm zonlicht binnen te laten, konden open, maar als de buitentemperatuur al te hoog was schoot je daar weinig mee op.


“Dankjewel, Nhung” Zuchtte Andreas, die met een takje de aarde onder zijn nagels vandaan probeerde te pulken. “Zonder jou hadden we dit nooit gehaald. Wat ben ik je verschuldigd?”


Uit automatisme van een lang verloren gegane handeling greep Andreas naar zijn achterzak, waar ooit zijn ‘portemonnee’ had gezeten. Nhung keek hem meewarend aan, alsof hij aan een tramconducteur had gevraagd ‘waar hij moest inchecken’.


“Met een cidertje” antwoordde de bioloog grappend.


“Nee, serieus” zei Andreas. “Anders voel ik me bezwaard dat ik je hele ochtend heb verpest”


“Dan was ik toch nooit langsgekomen” Nhung schudde diens hoofd. “Een ochtend met jou plaggen leggen is geen straf, hoor”


Andreas knikte, maar Nhung kon aan zijn hele lichaam aflezen dat dat een onbevredigend antwoord was. De tit-for-tat-dankbaarheid was een kwaal waar meer oudjes last van hadden. Zelfs als Nhung alleen een uurtje druiven had gesnoeid werden diens zakken meteen gevuld met allerhande zelfgebakken koekjes, mandjes eten genoeg voor een halve week, of stekjes uit eigen tuin, waardoor diens huis tot een prettig oerwoud was uitgegroeid. Toegeven was immers sneller dan afslaan. Nhung opende diens mond om het gesprek een andere kant op de sturen en het ongemak achter te laten, maar slikte de woorden net op tijd in. Een al maanden in nieuwsgierigheid gestoofd idee borrelde op, en Nhung besloot van de kans gebruik te maken.


“Ik had gepland om de zaadzakken morgenochtend in Leiden op te halen” begon hen. “Maar als je wil, kunnen we nu al de boot nemen? Dan betaal je me in gezelschap”


Daarmee kon Andreas akkoord gaan. Na hun cider opgedronken te hebben stapten ze samen in de lift en staken ze het fietspad over dat de Cucuñameflat van de Oude Rijn scheidde, waar de rivierboot van Nhung aangemeerd lag. Daarbij werden ze bijna geschept door de bakfiets van Annemarie Weelinga, een van de nieuwe buren van Andreas die een aantal grote emmers grondverf vervoerde. Andreas dacht eerst dat ze hen niet zag, maar ondanks dat ze bij de oversteekplaats wachtten begon Annemarie hard te bellen.


“Hey, opletten!” riep ze hen zonder verdere aanleiding na. Nhung haalde hun schouders op en kwam behendig aan boord, de brede loopplank zo aangepast dat je er makkelijk met een rolstoel op kon rijden. Op het hele schip waren geen trappen te bekennen. Alle begaanbare oppervlakten liepen in elkaar over. Nadat Nhung de brug op was gereden begon al snel de elektrische motor te snorren. Het was rustig op de Oude Rijn, en nadat de magnetische trossen zichzelf hadden losgemaakt voer het schip zijwaarts naar de rechterkant van de rivier. Andreas stond op het achtersteven en zag Alphen als een vallei voorbijgaan. Eerst meer getrapte flats, waarvan de daken tegelijk als parken fungeerden. Toen het centrum, met het zonnige weer en het zachte lentebriesje druk met bootjes en schepen. De terrassen waren gevuld met mensen die het meeste maakten van de eerste warme dag van het jaar. Een groep van 20 stratenmakers in oranje veiligheidsoveralls hadden drie tafels bij elkaar geschoven en combineerden hun thuisgesmeerde boterhammen met het beste wat de speciaalbierkaart te bieden had. Een groep basisschooldocenten had de school ‘mooiweervrij’ gegeven en keken onder het genot van koffie en een taartje toe hoe een aantal kinderen bommetjes deden in de haven, om daarna snel naar de kant te zwemmen omdat ze de watertemperatuur van de Oude Rijn hadden overschat. Onder een van de luifels keken twee bejaarden toe, aan hun gezichtsuitdrukking te zien mopperend op hun ‘werkschuwe’ medeklanten, schijnbaar om geen andere reden dan dat de drukte voor hen betekende dat ze langer op hun bediening moesten wachten.


Zelfs na twee decennia kon Andreas niet anders dan glimlachen bij dit soort scenes, die uit een schilderij gegrepen leken. Gelijke momenten van eensgezind eenvoudig genot hadden voor de omwenteling alleen bestaan in de verwarde herinneringen van nostalgische baby boomers en in reclames van de ‘postcodeloterij’, het tweede waarschijnlijk het gevolg van het eerste. Het Nederland van na de omwenteling was een wereld van ogenschijnlijke tegenstanden. Er werd paradoxaal genoeg zowel meer gewerkt als meer gerust; de arbeid was vervullend en vrij, de rust volledig en diep. Het werk van voor de omwenteling kostte simpelweg meer energie en kreeg minder voor elkaar. Zeker in Nederland, waar een groot deel van de functietitels van de toenmalige beroepsbevolking na de omwenteling alle betekenis had verloren: accountmanagers, chief financial officers, marketing-analisten… Andreas dacht aan Annemarie Weelinga, die voor de omwenteling makelaar was geweest. Nu fietste ze als manusje-van-alles door de wijk om te helpen met verbouwingen, en had ze zichzelf huis-tuin en -keukenelektra aangeleerd.


Andreas was zo diep in gedachte verzonken dat hij het niet merkte toen Nhung naast hem kwam zitten, juist toen de cafeetjes en terrasjes net uit het zicht verdwenen.


“Wat deed jij vroeger ‘voor de kost’?” vroeg hen. Andreas had uit automatische al bijna geantwoord voordat hij de frase goed had ontleed. Hij keek verrast om naar Nhung, die als twintiger geen tijd voor de omwenteling had gekend.


“Wat bedoel je, ‘voor de kost’?” vroeg hij. Nhung haalde diens schouders op.


“Dat vragen oude mensen mij altijd. Het gaat volgens mij over wat voor werk je leuk vond om te doen vroeger ofzo?” zei hen. Andreas lachte.


“Ja en nee. Het verschilt per persoon” zei hij. Zijn lach droop echter snel van zijn gezicht. De nieuwsgierigheid van Nhung was te begrijpen, maar hij hoopte dat hen het gesprek daar zou laten vallen.


“Waarom zijn jongeren altijd zo nieuwsgierig naar vroeger?” vervolgde Andreas “Er was echt héél weinig aan”


“Waarom zijn ouderen altijd zo geheimzinnig erover?” antwoordde Nhung. “Mijn moeder zegt altijd dat vroeger alles beter was. Mijn oma zegt dan dat ze niet weet waar ze het over heeft. Wat is daar aan de hand?”


“Weet je, leef maar gewoon lekker in het hier en nu, Nhung” zei Andreas, licht geërgerd. “Daar heb je veel meer aan”


“Doe niet zo verschrikkelijk kleinerend!” Antwoordde Nhung geïrriteerd. “Jullie doen dat altijd. Alsof alles voor de omwenteling een groot geheim is”


“Jullie!?” Andreas


“Ja, jullie! Oudjes. Bejaarden. Jullie zijn geobsedeerd met dingen terugdoen, maar als iemand wil weten waarom, slaan jullie opeens dicht” Nhung begon nu diens stem te verheffen, en een aantal fietsers op de kade keken hun kant op. Heftig gebarend ging Nhung verder.


“Je kan niet aan de ene kant ons lastig vallen met je trauma en vervolgens verwachten dat we het maar over ons heen laten komen!”


Dat was er sneller uit dat Nhung had gedacht, en aan diens gezicht kon Andreas zien dat hen het niet meende. Nhung trok bleek weg en begon al snel te prevelen.


“Sorry, dat was… ik bedoel…” begon hen, maar Andreas schudde hun hoofd.


“Dat ging te ver” zei hij oprecht. Alle irritatie was uit zijn stem verdwenen, vervangen door een geëmotioneerde, geschokte trilling. “Maar ik geef je geen ongelijk”


“Het spijt me, Andy” zei Nhung snel. Andreas knikte, en schudde toen zin hoofd. “Maar mij ook, Nhung”


Er viel een korte stilte. De boot was net de grens van Alphen over gevaren, en de vijfhoge, met klimop begroeide woonblokken verdwenen. Ze werden vervangen door rijen aan fruit- en notenbomen. In tegenstelling tot de boomgaarden van vroeger stonden deze bomen niet in een steriel grasveld, maar werden ze omringd door bessenstruiken en beklommen door druivenranken. Een groep mensen, die vroeger ‘boeren’ zouden heten, liepen stapvoets door dit voedselbos, de bomen inspecterend op takken die de winter niet hadden overleefd en dus gesnoeid moesten worden. Andreas en Nhung zwaaide, en de groep zwaaide terug.


“’Kost’ is een oud woord voor ‘eten’” legde Andreas uit. Nhung keek hem vragend aan.


“Je vroeg wat dat was. Vroeger moest je werken voor je eten. Het werk wat je deed, deed je voor ‘de kost’.”


Nhung knikte. Wie na de omwenteling was geboren had nooit iets anders gekend dan dat je eten gewoon op kon halen bij de markt, maar wie geschiedenis had gehad wist dat dat vroeger met werk te maken had, al kon je het je moeilijk voorstellen.


“En wat voor werk deed jij dan?” vroeg die.


“Vakbondsjurist” antwoordde Andreas. “Ik was een vakbondsjurist”


De verwarde blik in de ogen van Nhung was precies waarom Andreas dit gesprek niet had willen hebben. Probeer een jong persoon, die net als al diens leeftijdsgenoten altijd toegang had gekend tot eten, onderwijs, gezondheidszorg en onderdak, uit te leggen wat een ‘jurist’ precies deed. Of een jong persoon, die alleen had hoeven werken wanneer hen daar vervulling uit haalde, uit te leggen waartoe een ‘vakbond’ diende. Waar begin je dan?


“Vroeger moest je dus werken voor eten. Of nee, je werkte voor geld. Je kreeg punten voor werk dat je deed, en die punten kon je gebruiken om dingen van andere mensen te krijgen”


“Wat voor ‘dingen’ dan?” vroeg Nhung.


“Zo’n beetje alles” antwoordde Andreas. “En voor steeds meer. Toen ik klein was, was onderdak nog ‘goedkoop’. Dus je had er weinig geld… punten… voor nodig. Maar toen wilde mensen meer punten verdienen, dus gingen ze meer punten vragen”


“Wie waren ‘die mensen’ dan?” vroeg Nhung. Andreas schudde zijn hoofd. Hoe leg je een huisbaas uit aan iemand die nooit huur heeft gekend?


“Daar kom ik nog op. Maar omdat alles duurder werd, wilden mensen dus meer punten verdienen voor het werk dat ze deden” Legde Andreas uit.


“Van de mensen voor wie ze het werk deden?” vroeg Nhung.


“Ja, precies!” zei Andreas. Nhung schudde diens hoofd.


“Dan ben je toch onderdeel van het probleem?” zei Nhung.


“Wat bedoel je… Oh” zei Andreas, die zich niet had gerealiseerd wat de implicaties waren van de term ‘werken voor’ in een tijd na huisbazen en werkgevers.


“Als we vroeger zeiden dat je ‘voor iemand’ werkte, dan bedoelde je je baas.” Verduidelijkte Andreas. “Die was zogenaamd ‘eigenaar’ van je werkplek, dus van het gebouw, de computers, de machines, enzovoorts. De mensen voor wie je uiteindelijk het werk deed, die noemden we ‘klanten’, maar de baas bepaalde hoeveel punten die moesten betalen en hoe veel punten jij daarvan kreeg”


“Wat deed die baas dan?” vroeg Nhung.


“Niets. Geld tellen” zei Andreas lachend. Toen Nhung hem verbaasd aankeek, schudde hij zijn hoofd. “Nee, dat is te ongenuanceerd. Dat zeiden we voor de omwenteling altijd. Soms werkte bazen mee, of deden ze administratie, of zorgden ze dat er meer ‘investering’ binnenkwam… dus meer punten… waarmee je dan machines en gereedschap kon ‘kopen’. Maar daarmee verdiende ze het ‘geld’ niet. De bazen mochten bepalen wie ‘geld’ kreeg, en hoeveel dan”


“Van de werkenden” stelde Nhung. “Van hen mocht de baas dat dan bepalen?”


“Ja, maar die hadden niet echt een andere optie. Als je zelf een baas wilde worden kostte dat veel punten. Dus werkten ze voor een baas voor hun punten”


“Totdat ze voor zichzelf konden beginnen. Was dat de omwenteling? Dat uiteindelijk iedereen voor zichzelf begon?” Was de hypothese van Nhing


“Dat was wel de droom die veel mensen hadden” zuchtte Andreas hoofdschuddend. “Maar zo werkte het niet. Nou, een vakbond…”


“Nee, nee, wacht” zei Nhung stellig. “Je kan niet zomaar zeggen dat iets ‘niet zo werkte’. Dit is allemaal nog zo simpel”


“Ik beloof je dat we het hier nog een keer over hebben” zei Andreas. “Maar voor nu gaat dat veel te ver, en dan zijn we morgen nog niet klaar”


“Heb je iets beters te doen?” vroeg Nhung. Andreas zuchtte. “Bij wijze van spreken. Jezus, vroeger kon je nog, als je geen zin had, zeggen dat het druk was. Dat mis ik wel.” verzuchtte hij. Tegelijkertijd vroeg hij zich af hoe hij ooit zou kunnen vertellen dat er voor de omwenteling zowel een dakloosheidscrisis als een leegstandscrisis tegelijk woedden. En dat hij daar zo goed als niets aan had gedaan.


“Hoe dan ook” zei Andreas, zowel in antwoord op Nhung als op zijn eigen gedachten. “De ‘vakbond’ onderhandelde namens mensen over hoe hoog ‘loon’ moest zijn, hoe lang mensen moesten werken, hoe veel vakantie ze kregen…”


“Vakantie? Als in, hoe lang mensen op reis mochten?” vroeg Nhung. “Wat heeft dat met werk te maken?”


“Nee” antwoordde Andreas. “Vroeger had je een aantal ‘vakantiedagen’, en op die dagen hoefde je niet te werken. Op de rest was het verplicht”


Nhung knikte op dezelfde verwarde, ongelovige manier als Andreas had gedaan toen hij, in 2013, had geleerd dat vrouwen zestig jaar eerder nog handelingsonbekwaam waren geweest. Tegelijkertijd keek hen bij elk antwoord meer alsof Andreas een grap aan het uithalen was, of het allemaal had verzonnen. Geschiedenis van voor de omwenteling was iets dat iedereen wel meekreeg, maar vaak in droge statistieken en opmerkelijke feitjes.


‘Wist je dat mensen vroeger meer tijd weg van huis waren dan thuis? Wist je dat je zelfs moest betalen om naar een andere stad te gaan? Wist je dat mensen korter moesten douchen zodat ze olie konden blijven verbranden?’


Feitjes die het goed deden op feestjes, waarbij alle nodige nuance en complexiteit verloren ging, vond Andreas. De geschiedenis was een ander ‘land’, zei men vroeger weleens, en van deze landen waren de grenzen niet opgeheven. Het was anders om de verhalen te horen van iemand die het had meegemaakt, die het had geleefd. Maar mensen als Andreas waren er steeds minder, en al twintig jaar waren zij geneigd om niet te praten over de tijd voor de omwenteling.


“Hoe veel vakantie kreeg je dan?” vroeg Nhung.


“Dat was voor iedereen anders” vertelde Andreas. “Minimaal vier weken, maar de meeste mensen kregen wel meer”


“Per?” vroeg Nhung.


“Jaar” antwoordde Andreas, weer gevolgd door diezelfde blik van Nhung. Andreas hoopte dat dit geen terugkerend patroon was voor de rest van hun gesprek.


“Maar dat deed de vakbond dus. Afspraken maken voor meer ‘loon’, voor meer ‘verlof’, voor meer ‘pensioen’…” ging Andreas verder.


“Pensioen?” vroeg Nhung, maar Andreas schudde zijn hoofd.


“Later, dat komt later” zei Andreas.


“Waarom stopte mensen dan niet allemaal met werken? Want die bazen, die konden toch niet zelf al dat werk doen?” stelde Nhung. “Dus dan zijn die bazen meer afhankelijk van… werkers? Werkenden? Hoe noemde jullie die mensen? Die geen baas waren?”


“Werknemers” antwoordde Andreas schuldbewust.


“Maar ze gaven juist werk. Dan zijn het toch werkgevers?” zei Nhung.


“Ja… nee… Dat is een heel verhaal” antwoordde Andreas. Het schaamrood kwam hem op de lippen te staan, realiserend dat hij die termen zo lang simpelweg voor waarheid had aangenomen.


“Later, dan” zuchtte Nhung. “Maar wat ik zei: dan stop je toch met werken tot je beter


“Precies!” roep Andreas uit, iets luider dan zijn bedoeling was geweest. Elke keer dat hij met de bioloog sprak moest hij vaststellen dat Nhung tien keer slimmer was dan hij. Hun brein maakte connecties die Andreas dertig jaar lang zelf niet had gemaakt. Andreas hoefde alleen maar een verhaal over het verleden te vertellen, en ondanks dat Nhung het nooit had meegemaakt kon die al allerlei verbanden leggen. Wellicht, dacht Andreas, juist omdat hen het nooit had meegemaakt. Of omdat hen niet constant werd verzekerd dat het allemaal wel meeviel.


“Werk stilleggen, dat deden ze ook. Dat noemden we ‘staken’, omdat je je werk ‘staakte’. Maar dan betaalde je baas je dus geen ‘loon’… ‘geld’… punten… En dan kon je dus niet je appartement of zelfs je eten betalen. En iemand anders kon tussentijds je werk inpikken en dan was jij dat ‘geld’ kwijt. Dus dat kon alleen als je samenwerkte”


“Een soort tragedie van de meent, dan” was de theorie van Nhung. “Je verdient veel als iedereen samenwerkt, maar als iedereen samenwerkt en jij daar misbruik van maakt verdien je nog meer”


“En iedereen haat je dan, maar…” begon Andreas.


“Maar alleen de baas hoeft je leuk te vinden” maakte Nhung die zin af.


Het was weer stil. Het werd later op de middag en de zon was al richting de horizon gezakt. Andreas keek op zijn horloge, die hij als een van de weinigen nog droeg. Het was al drie uur geworden. De Oude Rijn had ze al langs talloze voedselgaarden gevoerd, en buiten het tegenliggend bootverkeer hadden ze al een half uur geen mensen meer gezien. Verderop plonsde een das het water in, zwom naar de overkant, en klom te tegenovergestelde oever op. Op deze plekken kwamen soms dagenlang geen mensen, en ook al was de landbouw hier niet minder intensief dan vroeger, er bleef veel meer ruimte over voor natuurlijke, regeneratieve processen, die vervolgens op de lange termijn de productiviteit ten goede kwamen.


Na een tijdje maakte de voedselbossen plaats voor grote open watervelden, die in stroken waren opgedeeld door met riet begroeide dijkjes. De watervelden waren van de stroom gescheiden met een betonnen scheidingsmuur. In de verte stond een oud, betonnen gebouw, met twee rokende schoorsteenpijpen. Voor sommige problemen waren simpelweg nog geen moderne oplossingen gevonden. Waterzuivering bleef een energie-intensief proces, en ook ecologische oplossingen, zoals het zuiveren door het water steeds door de begroeide dijkjes te laten stromen, had nadelen. Het duurde lang om grote hoeveelheden water te zuiveren, en het bleef in feite een open riool. Medicijnvervuiling en chemische vervuiling van het drinkwater was bij de bron aangepakt, maar hoewel het wel zo voelde leefde er niet minder mensen nu dan voor de omwenteling, en mensen waren niet biologisch efficiëntere wezens geworden. Ook de biomassacentrale van de waterzuiveringsinstallatie was een compromis: de waterzuivering moest ’s nachts doorgaan, ook als er geen wind was. Nederland had echter geen natuurlijke spaarbekken waar energie opgeslagen kon worden door water omhoog te pompen. Andreas maakte zich daar zorgen om, maar kon zich troosten met het feit dat hij zich überhaupt zorgen kon maken om één biomassacentrale, zonder netto CO2-uitstoot, in een gebied dat ooit door kool en gas werd aangedreven.


Om tien voor half vier passeerde de boot het spoorviaduct bij Zoeterwoude-Rijndijk, waar ooit de A4 onder de Oude Rijn dook. De open velden en stille bossen van wat ooit het Groene Hart was, nu onderdeel van een continentaal groen netwerk, vloeiden over in de kades van Leiden. Waar in Alphen veel flats waren, stonden hier juist rijtjeshuizen, met rozen begroeid en met in elkaar overlopende daken. Door de steegjes kon je de door deze huizen omsloten hofjes zien; elk met een eigen buitenzwembad, en omringd door schaduwrijke fruitbomen. Van nature ontwikkelde elke stad zich anders; in Alphen overheerste de communale flats met gedeelde daktuinen, in Leiden de gemeenschappelijke hofjes waar veel samen werd gegeten en gespeeld. Wie hier ging wonen deed dan vanwege de mensen, de sociale gebruiken, de leefomgeving, en geen andere reden.


Pas toen de boot moest wachten voor de kruising van de Oude Rijn met het Rijn-Schiekanaal, om voorrang te geven aan de van rechts komende haastige vrachten met bederfelijke goederen, zette Nhung het eerdere gesprek voort.


“Dus, ik snap een vakbond” zei hen. “Maar wat deed je als ‘jurist’ dan?”


Andreas gaapte en rekte zich uit, leunend tegen de achtersteven en genietend van het laatste beetje zonlicht van de dag. De lucht werd al kouder, een voorbode van de koude avondwind die zou volgen, maar juist dat maakte het laatste beetje zon zo lekker. Andreas dacht even na. Een ‘jurist’ adviseert je over hoe je ‘wetten’ moet uitleggen, en hoe je je ‘recht’ behaalt bij een ‘rechter’. Maar weinig van die termen zouden ook maar iets betekend hebben voor Nhung.


“Ken je Emine? Woont op nummer 56. Kan heerlijk koken, draagt als het kan een kersttrui ondanks het seizoen”


Nhung knikte. “Ze bemiddelt altijd als mensen ruzie hebben in de flat enzo” zei hen. Andreas knikte eveneens.


“Vroeger was dat ook een beroep, die mensen heetten ‘rechters’.” Legde hij uit. “Maar Emine zoekt een oplossing aan de hand van wat beide partijen eerlijk vinden. Rechters keken dan naar de ‘wet’. En dan geen wetenschappelijke wetten, maar regels waar iedereen zich aan moest houden. Zo wist je wat je wel en niet kon doen. En als jurist legde je aan mensen uit wat die regels waren”


“Een soort afsprakendocument?” vroeg Nhung. Andreas knikte weer.


“Maar dan gemaakt door de ‘regering’. Die moesten die regels voor ons maken” ging hij verder. “Dus bijvoorbeeld over werk: er was een regel dat je minimaal vier weken vakantie had, of dat je ‘loon’ een bepaalde hoogte moest hebben, of dat je mocht ‘staken’ als er een conflict was”


“Oh” zei Nhung. “Dus de regels waren best goed?”


“Ja en nee” antwoordde Andreas. “We hadden natuurlijk goede regels: dat mensen met mensen mochten trouwen ongeacht hun gender, bijvoorbeeld. Dat is lang niet zo geweest. Of dat je elke week rustdagen moest hebben van werk”


“Maar aan de andere kant” ging hij verder “er was dus ook een regel dat bazen mochten bepalen hoe veel geld iedereen binnen hun bedrijf kreeg, zolang iedereen maar dat minimum kreeg. En er was een regel dat je maar met één iemand mocht trouwen. En daarvoor was het natuurlijk ook een regel dat je alleen mocht trouwen van iemand van een ander gender. Of, nouja: toen dacht de regering nog dat er alleen mannen en vrouwen waren. Er was dus ook een regel dat je niets anders kon zijn”


“En wat deed jij dan als je te maken kreeg met zo’n regel?” vroeg Nhung.


Er viel een stilte. Andreas keek weg, richting de ondergaande zon. Als hij toen had geweten hoe de geschiedenis zou gaan lopen had hij wellicht iets anders gedaan. Iets rechtvaardigs Iets dappers. Dat was altijd makkelijker te beredeneren achteraf. Hij zat nu aan zijn antwoord vast.


“Mopperen” zei hij. “En dan uitleggen waarom iets verboden was. De regels waren nu eenmaal de regels. Meer kon je niet doen”


De stilte zette zich voort. Andreas probeerde onder woorden te brengen waarom hij, waarom iedereen, zo lang stil had gestaan. Toen het water aan de lippen stond, toen onrecht elke dag op de voorpagina van alle kranten stond. Hoe ze, wetend wat ze nu weten over hoe de samenleving kon zijn, stil door bleven gaan met de dag. Elk jaar kon hij het zich minder voorstellen. Hij zocht een filosofisch verantwoorde uitleg, iets waarmee hij zichzelf in mooi daglicht kon plaatsen, maar hoe verder de zon onder ging, hoe meer hij zijn eigen keuzes verafschuwde.


“Mensen waren niet per se slechter, vroeger” poogde hij. “Mensen zijn niet per se beter nu. Maar vroeger was er gewoon meer kans om elkaar kwaad te doen. Minder mogelijkheid om elkaar te helpen. Iedereen was, noodgedwongen, met zichzelf bezig, en wie hun kop uitstak werd genadeloos neergemaaid”


Metaforisch, bedacht Andreas zich, en toen de tegenstander zich in het nauw gedreven voelde, ook fysiek.


“We waren niet vrij, en waar we vrij waren wisten we niet wat met die vrijheid te doen” ging hij verder. “Neem Annemarie Weelinga. In kende haar voor de omwenteling. Zij zat in het bestuur van een ‘partij’… een club die de regels wou veranderen. Zij wou juist lagere ‘lonen’, minder migratie, meer gewelddadige ‘politie’ om de regels te handhaven. En volgens mij was ze een racist”


Andreas dacht terug aan het voorval van het fietspad eerder die middag.


“En ze is nog steeds een racist, een validist, een chagrijnig mens, maar ze kan gewoon minder kwaad. Ze heeft geen andere keus dan vrij zijn en anderen vrij laten, en ze heeft al twintig jaar geen idee wat ze met zichzelf aan moet als ze geen andere mensen kan beheersen. Naast haar microaggressies is zo compleet onschadelijk, en het vreet haar op van binnen”


Andreas keerde zich naar Nhung, die hem begripvol aankeek.


“Dit is waarom oude mensen niet willen praten over hoe de wereld vroeger was” verzuchtte Andreas. “We hebben zo veel bagage van een tijd die jonge mensen zich niet voor kunnen stellen, dat we ons nooit mentaal zullen kunnen aanpassen aan de vrijheid die we hebben. Tegelijkertijd zijn we bang deze nieuwe wereld aan te steken met onze fouten”


“Aansteken?” vroeg Nhung. Andreas knikte.


“Dat als wij jullie vertellen over dingen als ‘geld’, en ‘winst’, en ‘regering’, dat jullie die ideeën in de praktijk willen brengen” legde Andreas uit.


“Waarom???” roep Nhung uit, diens stem een mengeling van woede en onbegrip, niet zozeer naar Andreas maar naar het concept dat hij voorstelde. “Waarom zou iemand daarnaar terug willen?!”


“Om baas te zijn?” stelde Andreas voor. Nhung schudde hun hoofd.


“Waarom zou iemand dat ooit willen? Wat voor genot haal je eruit om mensen te laten werken voor eten en onderdak? En dan juist mensen zo min mogelijk geven?”


Nhung wees naar henzelf, en naar de mensen die op het gras langs de Oude Rijn van de laatste zon genoten.


“En daarnaast: hoe ga je ooit mensen meekrijgen?” raasde hen verder. “Stel je voor dat ik naar een smid ga en ik vraag haar om al haar scheppen. Vervolgens zeg ik tegen andere hoveniers dat zij voor mij moeten werken, omdat ze anders geen schep krijgen. Dan word ik toch vierkant uitgelachen? En daarna pakken ze de scheppen af, en wie zal een vinger voor me uitsteken? Als de smid me überhaupt de scheppen meegeeft”


“En voor wat?” Nhung was nu uitgeraasd, maar hun gezicht was nog rood aangeslagen, en Andreas dacht dat hun ogen natter waren dan normaal. “Voor macht over een dode planeet? Wie zou dat ooit willen?”


Hen veegde diens ogen af met de mouwen van diens trui.


“Sommige dingen, Andy, komen nooit meer terug als ze kapot zijn. Maak je daarover geen zorgen.”


Andreas veegde nu ook de tranen uit zijn ogen, hurkte voor Nhung neer en omhelsde hen innig, bijna verstikkend. Nhung schrok even, maar sloeg diens armen ook om Andreas.


“Het is al goed” fluisterde Nhung in het oor van Andreas, terwijl hen hem geruststellend over de rug wreef.


“Dankjewel” zei Andreas, zijn stem bevend en snikkend, het huilen alleen weerhouden door dat laatste beetje ongezonde mannelijkheid dat hem bij zijn jeugd was meegegeven.


“Hoe kan ik je bedanken?” zei hij toen met een glimlach.


“Laten we ergens gaan eten en het over leuke dingen hebben” stelde Nhung voor. Andreas stemde knikkend toe. “En op de terugweg kan je me uitleggen wat een ‘regering’ is” voegde hen met een grijs toe.


47 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page